In één van de albums die we hadden gekocht, was het lied Turnam gidersen Mardin’e (Kraanvogel, als je naar Mardin gaat) vastgelegd. Op een dag was ik dat mooie lied, onbewust van wat ik eigenlijk aan het doen was, aan het zingen in mijn kamer, toen ik opeens de enthousiaste stem van mijn vader hoorde. Mijn verbazing zou gevolgd worden door een nieuwe periode van ontplooiing.
Mijn vader, die al sinds zijn dertiende met veel passie muziek had gemaakt, had mijn stem als eerste opgemerkt, waarna we een goed gesprek hadden over muziek en de verantwoordelijkheid die een musicus draagt bij het musiceren.
Na die dag ben ik langzaamaan en doelbewust mijn stem gaan ontdekken.
Ik was begonnen met het ten gehore brengen van volksliederen uit Anatolië en de liederen beschreven mij en mijn medemens.
Naast mijn reguliere opleiding begon ik op mijn zeventiende met mijn eerste zanglessen in Geldrop. Daarmee werd ik me bewust van het feit dat er ook achter het zingen een belangrijke theorie verborgen lag. Indien ik mijn theoretische kennis op een evenwichtige wijze, samen met de praktische beheersing van mijn stem zou kunnen ontwikkelen, zou ik mijn stem treffend kunnen gebruiken en inzetten. Dit zou uiteindelijk de waardevolle inhoud van de liederen beter tot uitdrukking helpen brengen. De eerbiedwaardige musicus Ruhi Su, die we in mijn geboortejaar op een meedogenloze wijze hebben verloren, en zijn studente Sümeyra Çakır, die op een evenzo genadeloze wijze, in ballingschap, heeft moeten sterven, hadden ons daar al belangrijke voorbeelden van gegeven.